Gerard Spong en Sidney Smeets, NRC Handelsblad 8 januari 2019
De Nashville-verklaring zorgde de afgelopen dagen voor veel beroering. Het Openbaar Ministerie kondigde aan te zullen onderzoeken of sprake is van een strafbaar feit.
Mede dankzij de Verlichting en het verzet tegen christelijke waarden en normen van de Bijbel leven we nu in een land waar de rechtsstaat en niet de Schrift onze rechtspositie bepaalt. Toch is er nog het nodige aan te merken op de wijze waarop ons land omgaat met de juridische bescherming van lhbt+-ers.
De Hoge Raad keurde meermaals goed dat beledigende opmerkingen over lhbt+-ers niet strafbaar zijn wanneer ze gebaseerd zijn op een geloofsovertuiging. ChristenUnie-politicus Leen van Dijke ging in 2001 vrijuit toen hij zijn minachting voor lhbt+-ers als volgt verwoordde: „Waarom zou een homoseksueel beter zijn dan een dief?”. Ook imam Khalil El Moumni die zei dat homoseksualiteit een ziekte is die zich kan verspreiden, bleef ongestraft.
Homofobie wordt in de rechtspraak nog altijd weinig serieus genomen. Woorden als flikker en kankerhomo waren volgens de Rotterdamse rechtbank niet zozeer homofoob maar „veeleer indicatief voor het dagelijks taalgebruik van de daders”. Dit is evident een valse tegenstelling. Tegelijkertijd worden verdachten wel veroordeeld voor belediging als ze een agent ‘homo’ noemen. Daar sta je dan als lhbt+-er in de Nederlandse rechtsstaat. Wel werd in 2013 de Amsterdamse politicus Delano Felter, die homoseksualiteit een afwijking noemde, veroordeeld wegens het aanzetten tot haat omdat „uitlatingen die aanzetten tot onverdraagzaamheid strafbaar kunnen zijn”.
De belangrijkste vraag in het onderzoek naar de Nashville-verklaring is of de discriminerende rechtspraak van de Hoge Raad anno 2019 nog standhoudt. Recente rechtspraak bevat ook enige grond voor optimisme. Zo werden in januari dit jaar verspreiders van een folder waarin werd verkondigd dat homoseksualiteit in alle grote religies verboden is en waarin een verband gelegd werd tussen homoseksuelen en kindermisbruik, ondanks een beroep op de vrijheid van godsdienst, veroordeeld wegens groepsbelediging en het aanzetten tot discriminatie.
Maar waar in 2001 rond de 20 procent van de Nederlanders homoseksualiteit afwees, is dit nu nog ‘slechts’ 6 procent. In eerdere rechtspraak (o.a. het Mensenroof-arrest uit 2001) liet de Hoge Raad veranderende maatschappelijke opvattingen in zijn oordeel de doorslag geven. Doet hij dat in de kwestie rondom de Nashville-verklaring ook, dan kan de discriminerende jurisprudentie waarin lhbt+-ers het afleggen tegen religieuze fanatici bij het grofvuil gezet worden. Dat zou ook goed aansluiten bij de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens dat de laatste jaren de sanctionering van haat en discriminatie zwaarder laten wegen dan de vrijheid van meningsuiting. Juridisch is er dus veel voor te zeggen dat de discriminerende religieuze gijzeling van lhbt+-ers een relikwie is uit vervlogen tijden.