Mediatisering cassatieprocedure door het parket bij de Hoge Raad: eenzijdig & riskant


Gerard Spong, 30 oktober 2019

De afgelopen weken ontspon zich tussen mij en de procureur-generaal bij de Hoge Raad, mr. Jos Silvis, een prikkelende discussie naar aanleiding van een persbericht van 15 oktober jl. op de website van de Hoge Raad met de kop 'Advies AG aan Hoge Raad: ontnemingsmaatregel van ruim 1,4 miljoen euro in zaak Saban B. in stand laten' (link). Die discussie betreft:

i) anonimisering in dit (soort) persbericht(en);

ii) gevaar voor een serene en faire gedingvoering in cassatie;

iii) onvolledige en dus eenzijdige publieksvoorlichting.

Vanwege het algemeen belang dat met deze kwesties in de cassatieprocedure is gemoeid, licht ik ze hier nader toe.

Ad i)

Terwijl in gezaghebbende publicaties als Nederlandse jurisprudentie wordt gekozen voor een volledig geanonimiseerde weergave van de persoon van de verdachte, voelt het parket bij de Hoge Raad zich vrij om als er al publiciteit over een zaak is geweest, het met anonimisering gemoeide belang van de justitiabele verder te ondergraven door een beperkt anonieme weergave van zijn identiteit. De keuze om de ene verdachte volledig anoniem weer te geven en de minder fortuinlijke andere verdachte beperkt anoniem hangt dus af van de keuzes die worden gemaakt door de niet weldadig met scrupules gezegende journalistiek en media. Ik meen dat het parket bij de Hoge Raad zijn eigen verantwoordelijkheid voor gelijke behandeling van justitiabelen op deze wijze onvoldoende serieus neemt. Verder kun je je afvragen wat voor zin het heeft om in een gepubliceerde conclusie, die door relatief weinig mensen wordt gelezen, keurig “[verdachte]” te schrijven, en in een persbericht over die conclusie dat door veel meer mensen wordt gelezen de voornaam van de justitiabele te gebruiken.

Ad ii)

Het publiceren van conclusies van het parket bij de Hoge Raad kort nadat ze zijn genomen, dus nog voordat de Hoge Raad zelf uitspraak heeft gedaan, schaadt de tot dusver in cassatie gebruikelijke schriftelijke en daardoor besloten en serene gedingvoering, waarbij de cassatieadvocaat argumenten voor een eventueel schriftelijk commentaar op de conclusie (art. 439, vijfde lid, Sv) in relatieve rust kan afwegen en formuleren, zonder dat Jan en alleman in de media aan de haal gaat met de vragen die in cassatie aan de orde zijn. Omdat niet mag worden uitgesloten dat leden van de Hoge Raad kennisnemen van mediapublicaties over een aanhangige zaak, ontstaat een risico van trail by media.

Ook de fairness van de cassatieprocedure kan geschaad worden. De advocaat heeft twee weken tijd om eenmaal schriftelijk commentaar op een conclusie aan de Hoge Raad te sturen. En dan is de uitwisseling van argumenten in de cassatieprocedure ten einde gekomen. Maar vroegtijdige publicatie van de conclusie creëert de mogelijkheid dat een (al dan niet getipte) hoogleraar, praktijkjurist of juridisch commentator ná die termijn maar vóór de uitspraak van de Hoge Raad een analyse over de zaak publiceert, bijvoorbeeld op de opiniepagina van NRC Handelsblad, waarin de standpunten van de conclusie worden onderschreven. Als cassatieadvocaat heb je dan het nakijken, want de kans is niet denkbeeldig dat de Hoge Raad die analyse leest, terwijl zelfs een bekende cassatieadvocaat niet altijd of onbeperkt toegang tot de media heeft om kanttekeningen bij zo’n analyse te plaatsen, nog even afgezien van de talloze (redactionele) beperkingen waaraan je in de media onderworpen bent.

Ad iii)

Publieksvoorlichting moge volgens de procureur-generaal tot een hoofdtaak van het parket bij de Hoge Raad horen, onder ogen moet worden gezien dat leden van dat parket adviezen geven in een strafrechtelijke procedure waarin het principe van equality of arms gerespecteerd dient te worden. En publieksvoorlichting door het parket kan daarmee botsen als die voorlichting de conclusie in een lopende strafzaak in cassatie betreft, waarin de Hoge Raad zelf nog uitspraak moet doen.

Voorlichting aan de wetenschap, de juridische praktijk en het grote publiek is immers onvermijdelijk tevens een uitnodiging tot participatie aan het juridische debat over de rechtsvragen in kwestie. En dan is het problematisch als daarbij veel ruimte wordt gegeven aan het standpunt van de advocaat-generaal in de desbetreffende conclusie, terwijl de cassatiemiddelen van de cassatieadvocaat en de daarbij gaande toelichtingen er bekaaid vanaf komen door een beknopte en niet zelden onvolledige weergave van de aangevoerde argumenten. Daardoor kan het publiek onvolledig worden geïnformeerd, wat riskant is en nooit de bedoeling kan zijn van publieksvoorlichting door de rechterlijke macht.

De advocaat in een cassatieprocedure vertegenwoordigt het individuele belang van de cliënt, niet het algemeen belang van een evenwichtige publieksvoorlichting door justitie. Daarbij komt dat de vergoedingen voor een cassatiezaak ontoereikend zijn om doorlopend ook nog eens bovenop het mediabeleid van het parket bij de Hoge Raad te zitten. Wat mij betreft zijn er daarom slechts twee oplossingen: ofwel het parket beëindigt zijn huidige beleid ten aanzien van publieksvoorlichting over conclusies in lopende strafzaken, ofwel het zorgt er bij die publieksvoorlichting voor dat aan de argumenten van de cassatieadvocaat evenveel aandacht wordt geschonken als aan de standpunten van de advocaat-generaal in de desbetreffende conclusie. Gebeurt dat laatste niet, dan ligt misleiding van het publiek op de loer. En dat is natuurlijk allesbehalve magistratelijk.

- brief mr. G. Spong d.d. 21 oktober 2019

- brief mr. J. Silvis d.d. 30 oktober 2019

- persbericht met uitleg 30 oktober 2019 op website Hoge Raad

Laatste publicaties
Laatste publicaties